Het agrarisch natuurbeheer is bedoeld voor het herstel, behoud en verbeteren van leefgebieden van vaak kwetsbare dieren. In Zuidoost-Friesland zijn dit amfibieën, reptielen en vogels. De boeren van ELAN beheren de natuur voor een betere omgeving voor álle dieren, maar we richten ons volgens het natuurbeheerplan speciaal op deze dieren en planten.
Flora
Fauna
- Gekraagde roodstaart
- Grote lijster
- Spotvogel
- Kneu
- Geelgors
- Braamsluiper
- Vleermuis Laatvlieger
- Heikikker (rode lijst)
- Poelkikker
- Kamsalamander (rode lijst)
- Ringslang
- Grutto (rode lijst)
- Kievit
- Tureluur
- Scholekster
Sommige dieren zijn zo kwetsbaar, dat ze op een rode lijst staan van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Gekraagde roodstaart
Het agrarisch natuurbeheer voor de gekraagde roodstaart vindt plaats in leefgebied ‘Droge dooradering’.
De Gekraagde roodstaart (Lat: Phoenicurus phoenicurus) is een zangvogel, die broedt in Nederland en in Afrika overwintert. Het voedsel van deze trekvogel bestaat uit insecten, larven en bessen. Een nest bestaat uit vijf tot zeven lichtblauwgroene eieren met roodbruine stipjes. De populatie van de vogel wisselt sterk. In België staat de Gekraagde roodstaart op de rode lijst.
Grote lijster
Het agrarisch natuurbeheer voor de Grote lijster vindt plaats in leefgebied ‘Droge dooradering’.
De Grote lijster (Lat: Turdus viscivorus) is een van de grootste zangvogels. De Grote lijster is dol op de bessen van de maretak. Dit verklaart zijn oude benaming mistellijster. De vogel zoekt ook graag voedsel in weilanden, dat bestaat uit insecten, larven, rupsen, wormen en slakken.
Spotvogel
Het agrarisch natuurbeheer voor de Spotvogel vindt plaats in leefgebied ‘Droge dooradering’.
De Spotvogel (Lat: Hippolais icterina) is een zangvogel. Het is een lange-afstandstrekker die broedt in Centraal-, Noord- en Oost-Europa maar overwintert in Zuidelijk Afrika.
De spotvogel komt in Nederland hoofdzakelijk voor vanaf mei tot aan september. Ze broeden met name op de klei- en veengronden in bosschages en op boerenerven. Het legsel bestaat meestal uit 4-5 bruingevlekte, roze eieren. Ze eten hoofdzakelijk insecten en spinnen.
Kneu
Het agrarisch natuurbeheer voor de Kneu vindt plaats in leefgebied ‘Droge dooradering’.
De Kneu (Lat: Linaria cannabina) is een zangvogel uit de familie van vinkachtigen. De vogel is een zaadeter die zich voedt met zaden van bomen en ruigtekruiden zoals hennep, vlas en insecten en larven. De stevige nesten zijn gevoerd met haartjes, veertjes of pluisjes. Het legsel bestaat uit vier tot zes witte tot lichtblauwe eieren met rode vlekjes, die in 12 tot 14 dagen door beide ouders worden uitgebroed.
Geelgors
Het agrarisch natuurbeheer voor de Geelgors vindt plaats in leefgebied ‘Droge dooradering’.
De Geelgors (Lat: Emberiza citrinella) is een zangvogel, uit de familie der gorzen. Het is een stand- en zwerfvogel die iets groter is dan de mus. De geelgors leeft hoofdzakelijk van zaden. Maar eet in de broedtijd veel diverser, namelijk: wormen, spinnen, kevers, springstaarten, mieren, rupsen en sprinkhanen. Geelgorzen foerageren bij voorkeur in de vroege ochtend- en avonduren. De zang van de geelgors is zeer kenmerkend voor mooie zomerse dagen en klinkt ongeveer als ti ti ti ti tèh (de tèh blijft soms achterwege). De zang vertoont volgens sommigen een sterke gelijkenis met de eerste tonen van de vijfde symfonie van Beethoven.
Braamsluiper
Het agrarisch natuurbeheer voor de Braamsluiper vindt plaats in leefgebied ‘Droge dooradering’.
De Braamsluiper (Lat: Sylvia curruca) is een zangvogel. Ze komen tijdens het broedseizoen naar Nederland. De braamsluiper geeft de voorkeur aan gebieden met een hogere begroeiing en mijdt terreinen met slechts hier en daar een struik. Hij komt veelal voor aan bosranden, tuinen en parken. En eet met name insecten, spinnen, duizendpoten, maar ook kleine slakjes en in de herfst ook bessen.
Vleermuis Laatvlieger
Het agrarisch natuurbeheer voor de Laatvlieger vindt plaats in leefgebied ‘Droge dooradering’.
De Laatvlieger (Lqt: Eptesicus serotinus) is een vleermuis. En hoort bij de familie der gladneuzen. Hij dankt zijn Nederlandse naam aan het feit dat hij later uitvliegt dan een andere grote vleermuissoort, de rosse vleermuis of vroegvlieger. De laatvlieger is een grote vleermuissoort. De vacht is aan de bovenzijde donker rookbruin; de punten kunnen goudkleurig zijn en licht glanzen. De onderzijde is geelbruin.
Een kwartier tot twintig minuten na zonsondergang vliegen ze uit. De hele kolonie vliegt rond dezelfde tijd uit; na ongeveer tien minuten is het grootste gedeelte uitgevlogen. Laatvliegers zijn standvleermuizen: de afstanden tussen zomer- en winterverblijf zijn vrij klein, maximaal 50 km. De laatvlieger komt het liefst voor in licht beboste parken en grasvelden, ook in stedelijk gebied. Jagen doet hij voornamelijk over weiden, parken en bosranden, heggen en langs wegen. Soms waagt hij zich ook in het bos.
Heikikker
Het agrarisch natuurbeheer voor de Heikikker vindt plaats in de leefgebieden ‘Droge dooradering’ en ‘Natte dooradering’. De Heikikker staat op de rode lijst.
De Heikikker (Lat: Rana arvalis) is een bruine kikker en komt voor in Nederland, maar is hier niet algemeen. Heikikkers houden van open plekken met kleine watertjes zoals vennen en poelen in open plekken in het bos, heidevelden of duinpannen. Kalkarme gebieden met een hoge grondwaterstand, zoals veengebieden en elzenbroekbos hebben de voorkeur. In de zomer is de heikikker meer op het land te vinden, als het te warm is wordt de waterkant opgezocht. Ze kunnen tot ongeveer een kilometer van het water worden aangetroffen. In dit jaargetijde zijn ze 's nachts actief. De winterslaap wordt vermoedelijk vooral op land gedaan.
Poelkikker
Het agrarisch natuurbeheer voor de Poelkikker vindt plaats in de leefgebieden ‘Droge dooradering’ en ‘Natte dooradering’.
De Poelkikker of Kleine groene kikker (Lat: Pelophylax lessonae) heeft een groene kleur, maar kan noordelijker ook een bruine kleur hebben. In Nederland komt de poelkikker voor op zandgronden en hoogveengebieden, vooral in het oosten van het land. Deze soort komt voor in matig voedselarme poelen, vijvers en vennen op zandgronden en in hoogveengebieden. Voorbeelden van geschikte leefomgevingen zijn elzenbroekbossen, hoogveenmoerassen en veedrinkpoelen
De kikker leeft van kleine ongewervelden, zoals ook kleinere kikkers. De poelkikker heeft daarnaast dezelfde vijanden als andere groene kikkers, vooral vogels zoals de blauwe reiger, de ringslang en zoogdieren als de bunzing jagen actief op kikkers. De poelkikker is een warmteminnende soort die zich ophoudt in zonbeschenen, voedselarme en plantenrijke wateren.
Kamsalamander
Het agrarisch natuurbeheer voor de Kamsalamander vindt plaats in de leefgebieden ‘Droge dooradering’ en ‘Natte dooradering’. De Kamsalamander staat op de rode lijst.
De kamsalamander of grote watersalamander (Lat: Triturus cristatus) is een van de wijdst verspreide soorten in Europa. Toch is de amfibie in Nederland kwetsbaar en daarom op de rode lijst (amfibieën) gezet. De naam kamsalamander slaat op de hoge, getande staartkam die de mannetjes ontwikkelen in de paartijd.
De kamsalamander is met een lengte tot 20 centimeter een van de grootste salamanders van Europa en de grootste watersalamander in Nederland. Opvallend is de korrelige, wrat-achtige huid, vooral op de flanken en onderzijde van de kop. De salamander kan tot 800 meter van oppervlaktewater worden aangetroffen. Het dier houdt van kleinschalige landschappen met bospercelen, heggen en struwelen in de buurt van water.
Ringslang
Het agrarisch natuurbeheer voor de Ringslang vindt plaats in leefgebied ‘Natte dooradering’.
De Ringslang (Lat: Natrix natrix) is een slang uit de familie van de waterslangen. De soort komt in Nederland voor, net als de gladde slang en de adder. Maar de ringslag is in veel gebieden het enige reptiel. De slang is ongevaarlijk en niet giftig voor de mens.
Het is een schuwe en rustige slang die zelfs bij directe bedreiging maar zelden bijt. De ringslang kan een lengte bereiken van meer dan een meter en is op zijn menu staan voornamelijk kikkers. De jonge ringslangen leven hoofdzakelijk van kleinere prooien, zoals kikkervisjes, regenwormen en naaktslakken.
Ringslangen hebben vaak een gebied nodig waar ze overwinteren, vooral onder takkenbossen en braamstruiken in oude konijnenholen op zandige hellingen. Soms worden oude ijskelders of zelfs kelders van woningen gebruikt. Ze hebben rustige plekjes nodig waar ze kunnen zonnen.
Grutto
Het agrarisch natuurbeheer voor de Grutto vindt plaats in leefgebied ‘Open grasland.’ De Grutto staat op de rode lijst.
De Grutto (Lat: Limosa limosa) is een weidevogel en sinds 2015 de nationale vogelsoort van Nederland. De grutto eet regenwormen, insecten en larven van insecten zoals larven van langpootmuggen. De grutto broedt vrijwel alleen in Nederland, daarom is ons land van groot belang voor de populatie. De grutto is een trekvogel die eind februari, begin maart binnen begint te komen. In juli zijn de meeste alweer vertrokken. Grutto's overwinteren in West-Afrika.
Kievit
Het agrarisch natuurbeheer voor de Kievit vindt plaats in leefgebied ‘Open grasland.’
De Kievit of Kieviet (Lat: Vanellus vanellus) is een weidevogel, met een flappende vlucht. In de paartijd halen mannetjes acrobatische toeren uit in de lucht. In Friesland heet dat "oer de wjuk gean", 'over de wiek gaan'. Het hoofdvoedsel van de kievit wordt gevormd door rode regenwormen. Daarnaast eten ze allerlei insecten en ook onrijpe zaden. De kievit broedt in allerlei grote open terreinen zoals (maïs)akkers, weilanden en graslanden. Vanaf oktober-november vertrekt de kievit naar warme gebieden om, afhankelijk van de duur van de winter, terug te komen in maart.
Tureluur
Het agrarisch natuurbeheer voor de Tureluur vindt plaats in leefgebied ‘Open grasland.’
De Tureluur (Lat: Tringa totanus) is een vogel uit de familie van strandlopers en snippen. De tureluur broedt in een groot gebied dat van IJsland naar West- en Midden-Europa loopt en overwintert in zuidelijke gebieden. In Nederland komen tureluurs het hele jaar voor. Het broedseizoen van de tureluur loopt van half april tot in juni. De tureluurs die in Nederland doortrekken en overwinteren zijn vogels uit Noordwest-Europa. Deze houden zich vooral op in zoute en brakke getijdewateren.
Scholekster
Het agrarisch natuurbeheer voor de Scholekster vindt plaats in leefgebied ‘Open grasland.’
De Scholekster (Lat: Haematopus ostralegus) is een zwart-witte steltloper en eet schelpdieren, wormen en krabben. De broedtijd loopt van half april tot in juli. De scholekster legt meestal drie, soms vier eieren in een nest, gemaakt in een ondiep kuiltje. De jongen worden dan nog een poosje gevoerd door de ouders, in tegenstelling tot bij de meeste andere weidevogels.
De scholekster komt het hele jaar door voor rond de Noordzee. Scholeksters broeden in natuurgebieden, boerenland en bebouwing en ontbreken alleen in bosrijke streken en kleinschalig cultuurlandschap.